De verwoesting van Middelburg, 17 mei 1940

Na het bombardement op Rotterdam op 14 mei geeft Nederland zich op 15 mei officieel over. De provincie Zeeland is als enige uitgezonderd van de capitulatie. De Fransen, die ons land via België en Zeeuws-Vlaanderen te hulp zijn geschoten, zetten de strijd voort in Zeeland. Duitse Waffen-SS Divisie Standarte Deutschland kreeg de opdracht dit laatste stukje vrij Nederland onder de voet te lopen. Ondanks de druk van het Nederlandse bestuur ter plaatse weigerden de Franse bondgenoten de strijd in Zeeland te staken. Nadat de verlaten Bathstelling op 15 mei was doorbroken rukten de Duitse strijdkrachten verder op door Zuid-Beveland. Bij de Sloedam kwam de opmars tot stilstand. De Duitsers richtten hun vuur vervolgens op Middelburg.

Middelburg, 17 mei 1940
Een luchtfoto van de brandende Middelburgse binnenstad, 17 mei 1940. ©Geschiedenis Zeeland

Op vrijdag 17 mei 1940 verscheen boven Middelburg een drietal Heinkel He 111 bommenwerpers bombardeerden op deze dag militaire doelen op Walcheren en ook Middelburg werd daarbij meermaals getroffen. Granaatinslagen leidden tot branden in de binnenstad van Middelburg. Deze branden konden niet goed bestreden worden, omdat door de evacuatie van de stad te weinig mensen in Middelburg aanwezig waren om gelijk te kunnen blussen. Daarnaast waren de weersomstandigheden zodanig dat de brandhaarden zich gemakkelijk konden uitbreiden. Door de overslaande brandhaarden ontstaat er één grote stadsbrand, door deze brand die een aantal uur woedt zijn iets minder dan 600 monumentale panden en winkels in de binnenstad van Middelburg in vlammen op gegaan

De Nederlandse en Franse troepen vluchtten via Vlissingen over zee, waarna Walcheren door de Duitsers werd bezet. Het lijkt erop dat het bombardement op Middelburg, in tegenstelling tot dat op Rotterdam, geen bewuste actie van het Duitse leger was, maar een samenloop van omstandigheden die uiteindelijk leidde tot een vernietiging op vergelijkbare schaal.

Zwarte Vrijdag

Rooms-Katholieke kerk na bombardement van 17 mei 1940 ©Beeldbank Zeeuwse Bibliotheek

Na de vreselijke vrijdag 17 mei 1940 kan de balans van het bombardement worden opgemaakt. Middelburg telde gelukkig slechts een twintigtal doden. Dit dankzij het advies van burgemeester mr. dr. J. van Walré de Bordes aan de inwoners om de stad te ontruimen. De materiële schade was echter enorm. In totaal 573 panden plus 18 openbare gebouwen waren vernield waardoor 800 Middelburgers dakloos waren geworden.

Wederopbouw

De wederopbouw van het stadshart van Middelburg was een gigantische opgave. Burgemeester Van Walré de Bordes leek niettemin optimistisch: ‘Middelburg kan mooier opgebouwd worden dan het is geweest!’ Bij iedere vorm van planmakerij was men echter wel bijzonder afhankelijk van de opstelling van de Duitse bezetter.

 

Rijkscommissaris Seyss-Inquart nam in het begin een tegemoetkomende houding aan in de hoop de bevolking voor de Germaanse zaak te winnen. De Duitsers zaten met het bombardement van Middelburg in hun maag. Zij probeerden de schuld in de schoenen van de geallieerden te schuiven. Terugtrekkende Franse soldaten zouden op verschillende plaatsen brand hebben gesticht, meldde de Telegraaf.

 

Seyss-Inquart beschouwde het herstel van de verwoeste steden als een zaak van nationaal belang. Dr. ir. J.A. Ringers werd regeringscommissaris voor de wederopbouw. Op Walcheren werd mr. dr. R.W. graaf van Lynden zijn vertegenwoordiger. De centrale Haagse regie onder leiding van Ringers had tot gevolg dat deze niet gehinderd werd door de plaatselijke politieke verhoudingen. In de discussie rond de bouwplannen werden de Middelburgers amper gehoord en zo konden zaken gemakkelijk geregeld worden zonder inspraak- of beroepsprocedures. Tijdens de bezettingsjaren kon bijvoorbeeld door de nationale onteigeningspolitiek de herverkaveling van de binnenstad gerealiseerd worden.

 

Voor de bijna 600 verwoeste panden in de binnenstad moesten snelle maatregelen worden genomen. Rond het centrum werden 51 houten noodwinkels opgericht. Het woningtekort moest worden opgelost door maar liefst 1.400 huizen te bouwen. Hoewel het buurtschap ’t Zand eigenlijk tot het grondgebied van de gemeente Koudekerke behoorde, werd het zonder mogelijkheid tot tegenspraak door Middelburg geannexeerd. De eerste huizen kwamen er in 1941 gereed en in december 1942 waren inmiddels 149 arbeiderswoningen voltooid.

Houten noodwinkels
Verschillende houten noodwinkels in de binnenstad van Middelburg. ©Geschiedenis Zeeland

Middelburg mag zich gelukkig prijzen dat de uiteindelijke invloed van de bezetter op de wederopbouwplannen beperkt bleef. De Duitse bemoeienis vond plaats in de persoon van dr. H. Roloff, hoofd van de afdeling planning van het Rijkscommissariaat. Hij wilde in Middelburg een van de vijf grote staatstheaters van Nederland bouwen met 800 plaatsen en een sportterrein voor massabijeenkomsten. Bovendien moest een autoweg dwars door de stad worden getrokken via de Rotterdamsekaai, de Dam en Giststraat naar de Markt en weer terug via de Lange en Korte Delft. Ook toen constateerde men echter dat oude steden en autoverkeer in principe onverenigbare partners zijn.

 

De Inspecteur van de Volksgezondheid en Volkshuisvesting, jhr. Ir. J. de Ranitz, maakte al in mei 1940 het eerste herbouwplan, dat uitging van het volledige herstel van de oude situatie. Op 1 januari 1941 begon de Stichting Herbouw Middelburg onder leiding van ir. P. Verhagen aan haar taak. Verhagen was oud-compagnon in een architectenbureau van prof. ir. M.J. Granpré Molière, die als geestelijk vader geldt van de Delftse School.

 

De aanhangers van de Delftse School stonden voor traditie, ze verzetten zich tegenongemotiveerde vernieuwingen. Supervisor Verhagen wilde een herbouw die een harmonische eenheid vormde met de monumentale binnenstad. Verhagen koos voor volgzame ontwerpers boven eigenwijze bouwmeesters. Hij voerde zelf het welstandstoezicht uit en stelde zeer strenge randvoorwaarden. Zo mocht de perceelbreedte van een pand niet meer dan zeven meter zijn, een etalageruit niet breder dan 120 cm en waren er ook voorschriften voor de kozijnafmetingen. De niet al te opvallende gebouwen moesten zowel in bouwstijl als in kleur samenhang vertonen met de oude omringende bebouwing.

 

In tegenstelling tot veel naoorlogse nieuwbouw is de heterogeniteit van de panden van de Delftse School aangenaam verassend te noemen. Alle huizen verschillen van elkaar doordat Verhagen zijn architecten verbood twee naast elkaar gelegen gebouwen te ontwerpen. De herbouw in ‘typisch Middelburgse sfeer’ zou de Hollandse cultuur propageren, werd wel gezegd en daarom een vorm van verzet tegen de bezetter. Ofschoon de Duitsers juist hun ‘Heimatarchitektur’ propageerden: bouwen in de stijl van de Duitse steden zoals Berlijn.

 

Verhagen bleek wel bereid tot aanpassingen in het Middeleeuwse stratenplan, om zowel verkeerstechnische als esthetische redenen. De Grote Markt (7.800 m2) werd verkleind. Door de toevoeging van een nieuwe huizenrij, waar tegenwoordig winkels zijn gesitueerd zoals de ‘Drukkery’, ontstond Plein 1940; bedoeld voor bussen die dan niet langer de Markt zouden ontsieren. De Botermarkt verdween, evenals enkele kleine straatjes zoals de Korte Gortstraat en de Oude Kerkstraat. Bovendien vormden de Balans en de Lange en de Korte Burg niet langer een middellijn dwars door het oude centrum. Het resultaat: het Stadhuis en de Abdij lagen niet langer verscholen achter bebouwing.

Terug naar: